Hier haken we in op data uit het leven en werk van M.C. Escher, kriskras door de tijd maar toch actueel. Geniet het hele jaar door van achtergrondverhalen, anekdotes en weetjes over deze fascinerende kunstenaar.
Hoewel Escher zijn leven lang gefascineerd is geweest door de regelmatige vlakverdeling heeft hij zijn onderzoek naar dit fenomeen altijd gebruikt als een hulpmiddel. Een regelmatige vlakverdeling als zelfstandige prent heeft hij nooit gemaakt. Het meest dichtbij kwam hij nog met de prenten in zijn boek 'Regelmatige vlakverdeling' uit 1958. Voor hem waren de vele tekeningen met vlakverdelingen die hij maakte vooral een startpunt voor ander werk. Dat is goed te zien in zijn metamorfosen en kringlopen. Vaak komen deze begrippen samen in dezelfde prent.
In oktober 1958 maakt Escher een van zijn mooiste maar ook een van zijn moeilijkste figuren. Hij heeft lang zitten blokken op Bolspiralen, zoekend naar een oplossing voor het driedimensionaal weergeven van de open banden die samen een bol vormen.
M.C. Escher deed het in 1921, 1931 en 1932: het maken van illustraties bij teksten van anderen. Maar na respectievelijk Flor de Pascua, XXIV Emblemata en De vreeselijke avonturen van Scholastica was hij er klaar mee. Hij wilde niet meer geassocieerd worden met het vak boekillustratie. Wanneer de bibliofiele stichting De Roos hem in 1956 vraagt om een verhaal van Belcampo te illustreren, reageert hij dan ook principieel. Hij schrijft een brief aan de secretaris van stichting De Roos, Ir. C.J. (Karel) Asselbergs.* Hierin zegt hij dat hij geen illustrator-van-nature is en dat hij illustreren beschouwt als puur tijdverlies. Hij ziet het als een plicht vooral zijn eigen persoonlijke gedachten in beeld te brengen. Hij stelt voor zelf een boek voor De Roos te maken met daarin ‘woordillustraties’ bij zijn eigen prenten.
Hedenmorgen vroeg op en in gezelschap van de 3 Duitschers Stern naar Giarre per trein, om er dezelfde lavastroom (van 1928) te zien die ik reeds 3 jaar geleden zag en teekende. Ik vind er een bijzonder typisch onderwerp: een huis met een mooie palm erachter, gespaard door de hevige lava-verwoesting en geheel door zwarte lava omringd.
Dit schreef Escher op 4 mei 1936 in zijn reisdagboek over zijn reis rond en op de Middellandse zee. Het huis, onderwerp van een tekening en in augustus van een litho, was (bijna) ten prooi gevallen aan een machtige tegenstander: de Etna.
Een van de meest wonderlijke prenten van M.C. Escher is (Twee) Dorische zuilen. Een houtgravure in drie kleuren die hij maakte in augustus 1945. Vlak na de bevrijding dus. Het was na Balkon de tweede nieuwe prent die Escher fabriceerde na de euforische dagen van mei dat jaar.
Op 29 juli 1961 verschijnt het artikel How to read a painting (Adventures of the mind) van kunsthistoricus Ernst Gombrich in het befaamde Amerikaanse tijdschrift The Saturday Evening Post. Hierin beschrijft Gombrich op uitvoerige wijze een aantal van Eschers prenten. De subkop luidt: 'By visual paradoxes the artist shocks the viewer into the realization that there is more to art than meets the eye.' Een zin die overduidelijk te relateren is aan Escher. Het artikel zorgde voor veel extra belangstelling voor Eschers werk.
In het voorjaar van 1931 maakte het echtpaar Escher samen een reis langs de Amalfitaanse kust. Een gebied waaraan ze beiden goede herinneringen hadden, niet in het minst omdat ze elkaar daar in 1923 hadden leren kennen. Ze bezochten plaatsen als Vietri, Puntone, Scala, Positano, Praiano en uiteraard Ravello. Hier stond de Albergo dell Toro, het hotel waar Maurits en Jetta elkaar voor het eerst zagen. Het plaatsje neemt een prominente plek in in hun leven en ook in Escher werk. Hij was speciaal getroffen door de Moorse motieven die hij in het stadje aan trof, waaronder die in de Duomo. Hij heeft in Ravello meerdere tekeningen en foto's gemaakt en het plaatsje is ook te zien in een serie prenten die hij begin jaren dertig maakte. Een daarvan is San Giovanni (in Campidoglio), Ravello, een houtgravure uit februari 1932.
M.C. Escher heeft in verschillende prenten geëxperimenteerd met het transformeren en convergeren van vormen. Vroege voorbeelden daarvan zijn Ontwikkeling I (1937) en Ontwikkeling II (1939), Dag en nacht (1938), Lucht en water I (1938) en II (1938), Verbum (1942) en Metamorphose I en II (1937 en 1939-1940). In deze prenten veranderen objecten en dieren van de ene herkenbare vorm in een andere (transformeren) of ze vloeien samen in een eindvorm of eindpunt (convergeren). Vaak wist hij deze twee principes te combineren in één prent, bijvoorbeeld in de houtgravure Vlinders uit juni 1950.
Voor velen vormen Eschers onmogelijke gebouwen de hoogtepunten in zijn oeuvre. Het zijn die prenten waarnaar bezoekers op zoek gaan als ze bij ons in het museum komen. Ze gaan ervoor staan en bespreken met hun familie en vrienden wat ze voor hun ogen zien gebeuren. Het zijn wat dat betreft echt praatplaten. Als je 'onmogelijk' op een ruime wijze uitlegt, vallen Boven en onder, Trappenhuis, Relativiteit, Hol en bol, Prentententoonstelling, Belvédère, Klimmen en dalen en Waterval als onmogelijke gebouwen te definiëren. Maar het zijn die laatste drie die door Escher zelf ook zo genoemd worden en het zijn ook deze drie die het meest uitnodigen tot duiding. 'Moet je daar eens kijken, zie je dat? Dat kan toch helemaal niet?'
‘Vroeger heb ik veel van Grimm gehouden. Als kind, ook als jongen was ik er enorm door gegrepen. Nu herlees ik The Hobbit, van Tolkien, de tocht van die dwergen. Er is geen werkelijkheid bij. Waarom (blik van alle speelsheid ontdaan) moet je met je neus gedrukt worden op die ellendige werkelijkheid. Waarom mag je niet spelen.'
Dit zei Escher in het lange interview met journaliste Bibeb, dat op 20 april 1968 verscheen in Vrij Nederland. Hij stond bij velen bekend als een ernstige en rechtlijnige kunstenaar, maar deze quote laat nog eens horen dat de werkelijkheid complexer was. Ja, hij maakte kunst die net zozeer met het hoofd als met het hart beleefd moest worden, maar het spelelement was minstens zo belangrijk.